Geen depri muziekjes vanochtend. Het is een uur fietsen van huis naar werk, maar met dit en dit in mijn oren ben ik er binnen drie kwartier.
It’s a freaky rollercoaster ride. En dat is het.
…vond ik mezelf terug in een knalgeel koolzaadveld. Waar ik precies ben weet ik niet. In Duitsland, ergens in de buurt van Herford. Vanochtend twee uur gereden om twee fietsers af te zetten en nu moet ik natuurlijk ook weer twee uur terug. Willekeurige afslag genomen de velden in, TomTom riep nog naar links! naar rechts! probeer om te draaien! maar ik luisterde niet. Uitgestapt. Ruimte. Er lopen drie zwarte paarden door de gele vlakte. Verder is het stil. Ik wil hier blijven liggen, in het gras, en velden velden zo ver je kunt kijken. Ik heb John Frusciante bij me, en Declan. Geluk. Even. Alles komt goed.
Spelletje patience op ’t mobieltje en dan bijna vergeten uit te stappen omdat het nog niet uit is.
Ouder echtpaar in de bus:
zij: “mag ik niet thuisblijven straks?
hij: “nee.”
zij: “waarom niet?”
hij: “mompel.”
zij: “maar ik ben zo moe!”
hij: “mompel mompel!”
(Ze zaten aan de andere kant van het gangpad en en alleen zij praatte mijn kant op)
Waar zouden ze toch naar toe gaan en waarom moet zij zonodig mee?
In ieder geval is het duidelijk hoe de verhoudingen liggen binnen dat huwelijk.
’t Is wat!
Rondhangen in de stad, de kermis vermijden, een spannend boek kopen (en een boek gratis krijgen vanwege de maand van het spannende boek…), over de markt slenteren, een hollandse nieuwe proeven, via de Snelbinder naar de overkant van de rivier wandelen, tussen de koeien op een bankje kijken naar de stad, wandelen langs de oever, koeienfoto’s maken, naar het park om te wachten en te lezen in het nieuwe spannende boek, geen letter lezen want er zijn veel leuke mensen in het park die ook niets anders te doen hebben dan wachten tot dochter (en een heel enkele zoon) weer boven water is. Dat doe je op zo’n dag, en daar word je echt waar nog moe van ook.
In de trein las ik ‘ben je vandaag al iets kwijtgeraakt?’ en het gedicht daaronder. Daarna stapte ik uit. Inderdaad. Zonder paraplu. Maar dat realiseerde ik me pas toen ik in de regen stond.
Een sjaal en een paraplu, ze liggen naast me
en ik zie ze niet. Ze horen bij het
vertrouwde dat nauwelijks meedoet aan wat
zichtbaar is. Voor ik uitstap zijn ze mij
al kwijt. De paraplu en de sjaal, ze missen
mij misschien niet eens als ik van hen
gescheiden op het perron loop. geen hand,
geen hals, geen ‘hé, kom terug’. Het
ontoegankelijke nabije dat bij gebrek
aan toppen in het afwezige terecht is
gekomen. Het hoeft niets meer te doen.
Zonder gids reist het verloren verder.
K. Schippers