is een wijk in Amsterdam zuid. Mijn moeder is in de eerste Jan van der Heijdenstraat geboren, mijn vader in de Govert Flinckstraat, twee straten verderop. Niet dat ze elkaar als kind ooit gezien hebben: zij en haar zussen mochten niet met ‘dat tuig uit de govert flinck’ omgaan. Uiteindelijk ontmoetten ze elkaar toch, tijdens de straatfeesten vlak na de bevrijding.
Eind jaren ’50 verhuisden ze naar het oosten van het land, tot grote afschuw van de rest van de familie, want daar was toch helemaal niks. Jawel, er was werk.
Jarenlang werd er heen en weer gereisd, eerst op de brommer en later met ’t Fiatje, voor familiebezoek waarbij ik als enige kleinkind dat in de blubber tussen de koeien woonde veel te veel aandacht kreeg. Ooms en tantes die al begonnen te lachen als ik m’n mond opendeed, want ik praatte plat. Dat was niet zo, maar dat vonden ze toch.
Het is 5 mei 2012 en ik loop ineens weer door die straten. Gerard Dou, Ferdinand Bol, Jan Steen, Albert Cuyp, al die vertrouwde namen en zoveel dingen waarvan ik dacht dat ik ze vergeten was. Oh ja, die hoge steile trappen met een touw langs de leuning waarmee je de deur open kon trekken. Vanuit ’t piepkleine keukentje van mijn opa keek je over de daken van de melkfabriek, waar het altijd vol katten zat. De andere opa en oma woonden in een souterrain; van de voorbijgangers op straat waren alleen de benen te zien.
De huisnummers weet ik niet meer, dat is wel jammer. Kon ik ze maar even bellen hè, om het te vragen. De dingen die voorbij gaan en zo.